Categorie: Historisch

Een gezicht en een verhaal voor Erasmiaan Sonja de Jongh (1927-1943)

In de zomer van 2024 vroeg Semper Floreat uw aandacht voor een historische foto uit 1940 van Hockeyclub Gymnasium Erasmianum. Op de foto stond een onbekend meisje met twee lange vlechten. Hetzelfde meisje stond op een klassenfoto van het Joods Lyceum Rotterdam. Oud-leerling Anne Schram Ouweneel vermoedde dat het kon gaan om het Erasmiaanse oorlogsslachtoffer Sonja de Jongh (1927-1943). Dat blijkt inderdaad zo te zijn. Van Sonja was nog geen enkele foto bekend. Anne Schram reconstrueerde haar leven.

Anne Schram Ouweneel

Sonja de Jongh is een van de 130 Erasmiaanse oorlogsslachtoffers. Elk jaar komt haar naam voorbij op de Erasmiaanse Dodenherdenking. Maar tot nu toe was het een lege naam. Een naam zonder verhaal. Letterlijk niets wisten we van Sonja de Jongh, behalve dat zij in 1927 was geboren in Monaco, dat zij in 1941 van school af moest omdat ze Joods was, en dat zij in 1943 stierf in Auschwitz, zestien jaar oud. Ook haar broer John overleefde de oorlog niet, evenmin als haar moeder Sophia. Haar vader, Hijman de Jongh, leek van de aardbodem verdwenen. Wie was Sonja de Jongh?

Het eerste aanknopingspunt vond ik in het dagboek van Esther van Vriesland. Esther, een vijftienjarig meisje uit Gorinchem, zat in het schooljaar 1941-1942 op het Joods Lyceum Rotterdam. Op vijf plaatsen in haar dagboek noemde zij een Sonja. “Sonja en Rita (…) waren tenminste niet zulke jongensgekken.” “Sera, Sonja en ik hebben een ijsco op.” “Sonja moest, omdat ze geen boek had naast Vickie gaan zitten en kreeg de laatste een kleur.” Dankzij Erasmiaan Arthur Trijbits wist ik dat ‘Rita’ Erasmiaan Rita Bosman was en ‘Vickie’ Erasmiaan Victor van Vriesland. De zoektocht naar ‘Sera’ was ingewikkelder, maar ook Sera kon worden achterhaald (zie dit krantenartikel over haar identificatie). Maar wie was Sonja?

Gelukkig vermeldde Esther één keer in haar dagboek Sonja’s achternaam. Op maandag 22 juni 1942 schreef Esther: “Sonja de J. was woensdag jarig.” Sonja de Jongh misschien? Was ‘onze’ Sonja jarig geweest op woensdag 17 juni? Nee, op dinsdag 16 juni. Maar het kon niet missen. En inderdaad: in het originele manuscript van Esthers dagboek staat Sonja’s achternaam voluit geschreven. Sonja had haar opleiding dus vervolgd aan het Joods Lyceum.

Toen begon het echte onderzoek. Het schoolarchief, het bevolkingsregister, Arolsen Archives, het NIOD, het NRK-archief. Slim zoeken op Delpher en Google met dubbele aanhalingstekens, blij zijn met elk snippertje informatie, verder zoeken op nieuwe vondsten, de diepte in, en dan nog dieper. Maar vooral: op zoek naar verwanten. Had Sonja’s vader de oorlog overleefd? Had hij kinderen uit een eventueel tweede huwelijk? Wisten zij misschien meer over Sonja? Het enige wat ik vond over haar vader Hijman de Jongh, was dat hij ten tijde van de echtscheiding van Sonja’s moeder dagbladschrijver was in Parijs. Was hij daarom niet te vinden? Omdat hij in Frankrijk woonde? Ik zocht contact met de formidabele Carla Berkhout-Blond. Kon zij in Franse archieven iets vinden over Hijman de Jongh? Met kerende post kwam Carla bij me terug. Hijman de Jongh was de damgrootmeester Herman de Jongh.

Inmiddels wist ik zeker dat het meisje met de vlechten Sonja de Jongh was. Dat zat zo. Het meisje met de vlechten was een Joods meisje dat eerst op het Erasmiaans had gezeten – zij stond immers op de hockeyfoto van 1940. Op het Joods lyceum zat ze in de derde klas – ze stond op de klassenfoto van Esther. En het was iemand van wie we nog geen foto hadden. Het moest dus óf Sonja de Jongh zijn, óf Annette Lena Fransman, een ander Erasmiaans oorlogsslachtoffer van wie we niets weten. Maar Annet was in 1941 bevorderd naar de tweede klas, niet naar de derde.

Mocht ik nog enige twijfel hebben gehad, dan verdween die bij het zien van foto’s van Herman de Jongh. Sonja leek sprekend op de damgrootmeester. Het hoge voorhoofd, de rechte wenkbrauwen, de lichte ogen, de geprononceerde jukbeenderen bij de oren. 

Ik vond aangetrouwde familie van Herman de Jongh. Ook vond ik de kleindochter van Sonja’s neef. In twee huizen gingen kastjes, kistjes en dozen open. Foto’s en paperassen kwamen tevoorschijn. Ik vond familiegeheimen. Er kwamen vragen op. De vraag of Sonja wist dat de man van haar moeder haar opa was. De vraag of John haar broer of haar halfbroer was. De vraag of Sonja’s opa Sonja’s vader was. Er was overleg met familie. Er was openheid. Er was begrip. Er was berusting.

Ook waren er hartverscheurende ontdekkingen. Sonja, meisje van vijftien, was na het eerste Jodentransport vanuit Rotterdam vermoedelijk als enige van haar gezin achtergebleven in haar ouderlijk huis. Zij bezat niets meer dan wat ze aanhad: “Sonja de Jongh, Besitzt nur Leibwäsche und Damenkleidung”. Op de een of andere manier belandde ze in Amsterdam. Dan de ontdekking van haar paraaf in het Amsterdamse arrestantenregister. Het enige handschrift van Sonja dat bewaard is gebleven. Een grafoloog zou kunnen afstuderen op deze drie letters. Haar paraaf een schreeuw.

Ten slotte was er het CABR-archief. Volgens een notitie van een onbekende onderzoeker op Joods Monument zou Sonja’s naam voorkomen in twee inventarissen in het CABR-archief.  In 2024 deed ik een aanvraag voor deze inventarissen. Wacht u tot 1 januari 2025, dan wordt het CABR-archief openbaar. Ik wachtte tot 1 januari. Het CABR-archief werd toch niet openbaar. Het CABR-archief werd een beetje openbaar. Het inzicht dat het wel eens storm zou kunnen lopen op 1 januari 2025. De tegenwoordigheid van geest om op nieuwjaarsmorgen om 03:30 uur de stukken te reserveren – op dat tijdstip was ik de vijfde persoon die een CABR-aanvraag indiende. In het Nationaal Archief was er het speuren in twee dikke inventarissen naar de naam Sonja de Jongh. Het vinden van de naam Sonja de Jong, zonder h, in één zin op één pagina in die dikke, dikke dossiers. De ontdekking dat Sonja de Jongh ook nog ondergedoken had gezeten op de Veluwe. Het idyllische beeld dat oprees van Joodse onderduikers die om 8 uur ’s avonds een praatje kwamen maken bij de waterpomp op het erf van de boerderij. Het beeld van de Amsterdamse werkster die dit schouwspel zag vanuit de bovenkamer van haar vakantiehuisje. De ontdekking dat Sonja de Jongh was verraden.

Er was de vraag of Sonja de Jongh veilig was geweest in dat ondergrondse hol op de Veluwe. Of de drie jongemannen en de man die daar bij haar waren haar hebben beschermd. Of zij niet was misbruikt. Er waren tranen om Sonja de Jongh. Er was woede op de vrouw die haar heeft verraden. Er was verdriet dat Sonja Herman de damgrootmeester nooit beter heeft kunnen leren kennen. Er was de hoop dat Sonja op de Veluwe een mooie laatste zomer had, met gesprekken, verhalen en het vredige getjilp van vogels. Er was spijt dat Sonja zich niet heeft kunnen ontwikkelen tot de mooie, intelligente vrouw die ze had kunnen worden. Er was de verre verwant die me bedankte en zei: “Nu kunnen we ook Sonja herdenken.” En er is de dankbaarheid dat Sonja de Jongh herdacht zal blijven worden op het Erasmiaans Gymnasium.

Lees het verhaal van Sonja de Jongh op de website van het Erasmiaans Gymnasium.

Anne Schram Ouweneel (eindexamenjaar 1990) nam het initiatief voor het project Erasmiaanse Namen. Dit is een meerjarig educatief project waarbij leerlingen van het Erasmiaans Gymnasium historisch onderzoek doen naar de oorlogsslachtoffers van hun eigen school. Rondom de Dodenherdenking worden de resultaten van het onderzoek op school tentoongesteld. Erasmiaanse Namen is een project van Stichting Sanderling in  samenwerking met het Erasmiaans Gymnasium.

Word nu lid van Semper Floreat en maak het werk van dé oud-leerlingenvereniging van het Erasmiaans mede mogelijk.

Niek van der Blom: een verzetsman voor de klas

Door: Pieter Hoogenraad

Wat wisten wij, leerlingen van het Erasmiaans Gymnasium in de jaren zestig, van de oorlogsjaren van onze docenten? De Duitse bezetting hadden zij allen meegemaakt. Hoe waren ze die tijd doorgekomen? Waren ze ‘goed’ geweest of ‘fout’ of hadden ze zich gewoon gedeisd gehouden? En nog indringender, hoe had Boas de Holocaust overleefd? Het waren vragen die wij niet stelden en onze docenten spraken er niet over. Wij wisten het niet. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik enige tijd geleden in het boek Bob de Geus 1923-1999, De Oorlogsjaren van een jonge Hilversumse verzetsstrijder van Leo Pauw de naam tegenkwam van Niek van der Blom. Onze rustige, bedachtzame leraar oude talen bleek een belangrijke rol te hebben gespeeld in het verzet. Iets waarover hij nooit had gesproken. Na die ontdekking wilde ik meer weten over het verzetsverleden van ‘onze mijnheer Van der Blom’. Hieronder het resultaat van mijn speurtocht met speciale dank aan de hulp die ik daarbij kreeg van zijn kleindochters Henriëtte (Oxford) en Ida (Kopenhagen).

Het moet in maart of april 1943 zijn geweest dat Niek van der Blom werd aangesproken door Henk de Jonge. Niek was ongetwijfeld verbaasd hem na zoveel tijd weer in Amsterdam te treffen. Hij kende hem van de Vrije Universiteit. Henk was daar na zijn diensttijd gaan studeren maar was er sinds juli 1942 niet meer gezien. Er werd gefluisterd dat hij in Londen zat. Dat vermoeden klopte, De Jonge was een van de Engelandvaarders. Hij had zich na aankomst in het Verenigd Koninkrijk bij het Nederlandse Bureau Inlichtingen (BI) gemeld. Daar was hij getraind om terug te gaan naar Nederland om in het bezette vaderland inlichtingen te verzamelen van militaire en economische aard over de Duitse aanwezigheid. De Jonge kreeg de codenaam Albrecht. De nieuwbakken geheimagent landde op 11 maart 1943 aan een parachute bij het Drentse Hooghalen. Spoedig na zijn aankomst begon hij met het zoeken naar medewerkers. Albrecht zocht die in eerste instantie bij oude vrienden en bekenden die in militaire dienst waren geweest en die hij had ontmoet aan de VU. Zo benaderde hij ook Niek van der Blom, die klassieke taal- en letterkunde studeerde aan deze reformatorische universiteit.

Nicolaas van der Blom werd op 7 april 1917 in Gorinchem geboren. In 1929 ging hij naar het gymnasium in Dordrecht waar hij een klasgenoot was van zijn latere collega Arie Baan. Twee jaar later verhuisden zijn ouders naar Rotterdam waar Niek zijn schooltijd vervolgde aan het christelijke Marnix Gymnasium. Daar behaalde hij in 1935 het diploma gymnasium alpha. Niek groeide op in een gereformeerd gezin. Ook hij voelde zich aangetrokken tot de leer van Calvijn. Het was dan ook vanzelfsprekend dat hij ervoor koos zijn studie oude talen aan de Vrije Universiteit te volgen. Daar liep hij college en deed er examen met een onderbreking van 1939 tot 1940 in verband met zijn militaire diensttijd. In 1943 kwam er echter een abrupt einde aan zijn studietijd. In maart van dat jaar verplichtten de Duitsers de universiteiten hun studenten een loyaliteitsverklaring te laten tekenen. Daarin moesten zij plechtig beloven zich te zullen onthouden van iedere tegen de Duitse of Nederlandse overheid gerichte handeling. Vele studenten aan de VU weigerden de verklaring te tekenen. Zij moesten zich melden bij de Sicherheitspolizei. Van degenen die daaraan gevolg gaven, werden er vijftig in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland gestuurd. De maatregel was aanleiding voor het bestuur van de Vrije Universiteit hun alma mater met ingang van 12 april 1943 te sluiten.

De troebelen aan de universiteit vonden plaats in een periode dat Niek wel wat anders aan zijn hoofd had. Het waren zijn wittebroodsweken. Een paar jaar eerder had hij Erna leren kennen. Ernestina Henriëtta Corbeth, zoals zij voluit heette, woonde in Rotterdam bij haar ouders. Zij had daar een baan als boekhouder en verdiende wat bij als pianolerares. In de weekenden kwam Niek naar Rotterdam waar ze elkaar op zaterdagavond ontmoetten. Op zondag bezochten ze met haar ouders de gereformeerde eredienst. Het klikte tussen hen beiden en Niek en Erna trouwden in februari 1943 in het gebombardeerde Rotterdam. Zijn moeder en zus Francien – aldus het verhaal dat gaat in de familie – waren twee dagen te voet onderweg om vanuit Amsterdam, waar zij woonden, via Gouda bij de trouwpartij te komen.

Lang kreeg Niek niet de tijd om van zijn bruidsdagen te genieten. Al spoedig na zijn trouwen benaderde Albrecht hem om zich aan te sluiten bij de spionagegroep die hij bezig was te formeren. Het verzetswerk zal Niek niet onbekend zijn geweest. Verzet tegen een goddeloze overheid paste binnen de leer van Calvijn, die daar onder strikte voorwaarden zelfs toe opriep. Studenten en medewerkers aan de VU waren actief in de illegale pers. Vrij Nederland was oorspronkelijk een initiatief uit reformatorische kring. En in 1942 richtte een groep orthodox protestantse verzetsmensen na een conflict binnen de redactie van die krant het nieuwe blad Trouw op. Onder de studenten circuleerde het landelijke verzetsblad De Geus.

Het beroep dat Albrecht deed op Niek was niet tevergeefs. In mei bestond de Groep Albrecht, zoals deze al spoedig werd genoemd, uit circa twintig mensen waartoe ook Niek behoorde. Hij kreeg aanvankelijk de schuilnaam H0G7 die later werd veranderd in het gemakkelijker te hanteren Frank. Albrecht selecteerde streng bij de samenstelling van zijn groep. Hij wierf zeker in de begintijd vooral jonge hoogopgeleide mannen, aanvankelijk van de VU maar daarna ook van andere universiteiten en hogescholen. De leden moesten zowel fysiek als mentaal aan hoge eisen voldoen. De Albrechtleden leerden bij hun opleiding scherp te observeren. Ze maakten zich de organisatie eigen van het Duitse leger, de marine en de luchtmacht. Aan de hand van uniformen en uitmonstering moesten ze kunnen vaststellen tot welke eenheid een militair behoorde. En natuurlijk was het herkennen van de Duitse bewapening belangrijk. Onder leiding van Albrecht ontwikkelde de groep zich voorspoedig. De pas geworven spionnen begonnen vanuit het niets, maar al in september waren ze in grote lijnen bekend met de militaire situatie in het land. Het kustgebied van Holland en Rozenburg hadden ze gedetailleerd in kaart gebracht. Het jaar daarop slaagde de groep erin steeds meer inzicht te krijgen in de Duitse troepenstructuur, het transport en de kustverdediging. En in het laatste oorlogsjaar waren de verschillende onderdelen van de groep in staat hun informatie over het Duitse leger rechtstreeks aan de geallieerde onderdelen door te geven. De Groep Albrecht bestond toen inclusief vaste contacten en koeriers uit ca. 800 medewerkers. Na de bevrijding werd de groep opgeheven. De medewerkers hadden toen in totaal 2065 rapporten uitgebracht en 250 schetsen. De Groep Albrecht wordt alom genoemd als de succesvolste organisatie in ons land op het gebied van het verzamelen van militaire inlichtingen tijdens de bezetting.

In juli 1943 had Albrecht op acht plaatsen in Nederland verkenners gestationeerd. Zij behoorden tot het tweede echelon onder de top, die bestond uit Albrecht en drie van zijn getrouwen. Frank was een van die acht en kreeg als regio het Gooi aangewezen. Het Gooi bekleedde een bijzondere positie binnen de Duitse krijgsmacht. In 1943 had namelijk General der Flieger Friedrich Christiansen, Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden, zich met zijn staf in Hilversum gevestigd. Christiansen, de hoogste Duitse militair in ons land, resideerde lange tijd in het beroemde raadhuis van architect Dudok. Maar in de loop der tijd streken de generaal en zijn staf neer in de chique villawijk de Trompenberg. Op geregelde tijden reed Frank op zijn fiets door dit gebied om daar de Duitse eenheden in kaart te brengen. Al spoedig merkte hij echter dat het werk hem boven het hoofd groeide. Hij wendde zich daarom tot het hoofd van het Hilversumse verzet met het verzoek om ondersteuning. Deze wees hem twee energieke jonge Hilversummers toe die zich al eerder in het plaatselijke verzetswerk hadden bewezen: Bob de Geus en Eli Millenaar. Frank sleepte Bob en Eli dagelijks mee op de fiets door het Gooi en liet hen dan schetsen maken van situaties en insignes die zij opmerkten. Hij was begonnen een kaart van Hilversum te tekenen en had daar al een gedeelte van klaar. Bob en Eli kregen als taak telkens een deel van de stad te verkennen en dat op deze kaart aan te vullen. Met de bevlogenheid waarmee hij later als docent zijn leerlingen de stamtijden zou bijbrengen, leerde Frank zijn Hilversumse pupillen de Duitse troepen aan hun uitmonstering te herkennen. ‘Een hele klus,’ zou Bob de Geus later erkennen. Hij kreeg de codenaam Arend en ontpopte zich al spoedig als een toegewijde spion. Na het vertrek van Frank uit het Gooi werd Arend zelfstandig verantwoordelijk voor deze regio. Hij bleef tot het einde van de oorlog actief in het Gooi. De Hilversumse spion zou het ver brengen. Hij werd na de oorlog beroepsmilitair en eindigde zijn indrukwekkende loopbaan als Inspecteur Generaal van de Krijgsmacht met als standplaats De Zwaluwenberg in Hilversum.

Uit veiligheidsoverwegingen maakte Niek gebruik van een vals persoonsbewijs. Maar blijkbaar was dat van onvoldoende kwaliteit want bij een controle in april 1944 werd geconstateerd dat het om een falsificatie ging. Het feit dat hij illegale bladen bij zich had maakte het er voor hem niet beter op. Niek werd gearresteerd en zat van 17 april tot 22 mei vast in het Oranjehotel in Scheveningen. Vandaar werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort. Het zag er somber voor hem uit. Maar door een administratieve fout van de Duitsers kwam hij ‘wonderlijk-gelukkig’, zoals hij het later zelf zou noemen, nauwelijks een maand later weer vrij. Om te voorkomen dat hij opnieuw zou worden opgepakt, dook Niek onder bij de moeder van Erna in Rotterdam. De Duitsers, die inmiddels in de gaten hadden dat er iets verkeerd was gegaan, zochten hem bij zijn ouders in Amsterdam. Binnen de familie gaat het verhaal dat zijn vader bij de komst van de Sicherheitspolizei als afleidingsmanoeuvre een stuk karton pakte en daarop schreef dat zijn zoon zich moest melden. Dat bord zette hij pontificaal op de schoorsteen. De Duitsers dachten dat hij gek was en dropen onverrichter zake af. Niek bleef tot de bevrijding ondergedoken. Zijn onderduik was niet zonder tragiek. Midden in de Hongerwinter werd Louis, Nieks eerste zoontje, geboren. Het kind had een stuitligging en bij de bevalling traden er complicaties op. De kleine Louis had een zwakke gezondheid en kwam er nooit meer bovenop. Hij zou zes weken oud in januari 1945 overlijden. Niek en Erna brachten hem op een platte kar in een klein kistje naar het familiegraf.

Ondanks de zorg om zijn zoontje bleef Frank actief in de Groep Albrecht. Zijn superieuren constateerden dat het echte verkenningswerk hem niet zo lag. Hij behoorde niet tot de mannen die zich in het Sperrgebiet waagden om daar de vijandelijke eenheden in kaart te brengen. Of die zogenaamd per ongeluk een Duits officiershotel binnenliepen om een indruk te krijgen van de hogere echelons die daar verbleven. Het administratieve werk, het opstellen van de rapporten die naar Londen of de geallieerden werden verzonden, lag hem beter.

In januari 1945 werd Frank overgeplaatst van het Gooi naar de noordelijke sector van de Achterhoek. Hij werd daar sectorleider en ondersteunde ‘Gerrit’. De Duitsers waren erop voorbereid dat de geallieerden daar na de winter een aanval zouden doen. Ze hadden dan ook op strategische plekken versterkingen opgericht en hielden een sterke troepenmacht paraat. Het was daarom van belang in die regio een ervaren bezetting van de Groep Albrecht op de been te hebben. Hun taak was het de Canadese en Britse troepen van informatie over de Duitse troepen en hun stellingen te voorzien. Mede dankzij een geheime telefoonverbinding met het gebied achter de geallieerde linies waren Frank en zijn mannen daarin zeer succesvol.

Met de Duitse capitulatie in mei 1945 kwam er een einde aan de activiteiten van de Groep Albrecht en aan die van Frank. Frank werd weer Niek van der Blom en studeerde in 1946 af in de klassieke taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit. Al voor zijn afstuderen werd hij in december 1945 leraar oude talen aan het Amsterdamsch Lyceum. In januari 1951 verruilde hij de hoofdstad voor Rotterdam om les te geven aan zijn oude school, het Marnix Gymnasium. Aan die school bleef hij nog tot 1962 voor enige lessen verbonden. In oktober 1951 kreeg de jonge classicus een aanstelling aan het Erasmiaans Gymnasium waar hij tot zijn pensioen op 1 augustus 1982 bleef werken als een gewaardeerd leraar oude talen, schoolbibliothecaris en schoolhistoricus. Velen kenden hem ook als vooraanstaand Erasmuskenner, die vele publicaties over de naamgever van zijn gymnasium het licht liet zien.

Nooit vertelde ‘mijnheer Van der Blom’ in de klas over zijn verzetsverleden. De school moest het doen met een enkele zin in zijn curriculum vitae dat hij enige maanden voor zijn pensioen in 1982 opstelde. Daarin maakte hij melding van zijn lidmaatschap van de Groep Albrecht en zijn internering in het Oranjehotel en Kamp Amersfoort. Thuis was het zijn kinderen lange tijd verboden over de oorlog te spreken. Pas toen de televisie in de jaren zestig van de vorige eeuw de serie De Bezetting van dr. L. de Jong uitzond, werd hij daarin wat soepeler maar dan nog met mate. Het duurde tot zijn pensionering, totdat hij bereid was zijn naaste familie over zijn ervaringen tijdens de Duitse bezetting te vertellen. Echter pas nadat die daar nadrukkelijk naar had gevraagd. ‘Vooral zijn arrestatie en de ondervraging in Scheveningen waren traumatische ervaringen geweest,’ herinneren zijn zoon Niek en zijn kleindochters Henriëtte en Ida zich. ‘Hij wilde het verleden achter zich laten. Maar hij vergat het nooit.’

Bronnen:
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), dossiers 190a. 249-0284 en 249-A0284 Groep Albrecht.
Correspondentie met familieleden van Niek van der Blom: Nicolaas van der Blom jr. (zoon), Henriëtte en Ida van der Blom (kleindochters) en Nelleke Okkerse (nicht).

Literatuur:
Abrahamse, Karin en Bram van de Schuyt, ‘Spionage in Hilversum, De Groep Albrecht 1943-1945’ in Eigen Perk 1999/2, Hilversum 1992.
Blom, N. van der, J. Smit en J. Spoelder, Florislegium, bloemlezing uit de Erasmiaanse, Rotterdamse en andere opstellen van drs. N. van der Blom, hem aangeboden bij zijn afscheid van het Erasmiaans Gymnasium, Rotterdam 1982.
Koedijk, P., J. Linssen en D. Engelen (red.), Verspieders voor het vaderland, Den Haag 1996.
Pauw, Leo, Bob de Geus (1923-1999). De oorlogsjaren van een jonge Hilversumse verzetsstrijder, concept 2022.
Rutgers, V. H. e.a., De Vrije Universiteit in oorlogstijd, Wageningen 1946.
Verzetsgroep Albrecht, Albrecht meldt zich, Wageningen 1946.
Werkgroep Herdenking mei ’40-45 en Werkgroep Beschrijving Hilversums Verzet, Hilversum onderdrukking en verzet 1940-1945, Hilversum 1985.

Illustraties:
1. Persoonsbewijs van Niek van der Blom, 1943.
2. Organisatieschema van de Groep Albrecht in augustus 1944. Frank, de codenaam van Niek van der Blom, is daarin verantwoordelijk voor het Gooi.
3. Spionagekaart van Hilversum die door de Groep Albrecht werd vervaardigd. Niek van der Blom begon daarmee en liet de kaart vervolgens afmaken door twee van zijn pupillen.
4. Niek van der Blom met zijn zuster Francien op een verhuiswagen in Amsterdam. Niek zit met zijn rug naar ons toe in een leren jas.

Historische foto: Hockeyclub Gymnasium Erasmianum 1940

Wie staan op deze foto?

In 1936 richtte de geliefde aardrijkskundedocent Han van Zuylen op het Erasmiaans Gymnasium een hockeyclub op: de Rotterdam Mixed Hockey Club Gymnasium Erasmianum (R.M.H.C. G.E.). Het lidmaatschap was populair: op 1 juni 1939 had de club 98 leden, 42 meisjes en 56 jongens. Dit op een schoolpopulatie van zo’n 320 leerlingen. De interesse was zelfs nog groter, maar een aantal aanmeldingen moest worden afgewezen door een “gebrek aan speelvelden”. In januari 1940 werd dit euvel opgelost: “na eindeloze besprekingen” mocht R.M.H.C. G.E. de nieuwe sportvelden in het Museumpark gebruiken.

De dagelijkse leiding was in handen van leerlingen. Zij namen hun taken serieus: er waren algemene ledenvergaderingen, statuten en een huishoudelijk reglement. Sportief succes was er ook. In het schooljaar 1938-1939 schreef de hockeyclub drie elftallen in voor de competities van de Zuid-Hollandse Hockey Bond (Z.H.H.B.). Het resultaat was “overweldigend”, zo staat in Tolle Lege: alle drie de elftallen werden kampioen.

Vijf elftallen van de Erasmiaanse hockeyclub R.M.H.C. G.E. bij het paashockeytoernooi van 1940. Op deze foto staan 67 Erasmianen. Van 10 leerlingen weten we wie ze zijn. Van 24 leerlingen weten we dat ze op deze foto staan, maar niet wie ze zijn. Herken jij iemand op deze foto? Speciale aandacht voor het meisje met de vlechten op de tweede rij: oorlogsslachtoffer Sonja de Jongh? Oorlogsslachtoffer Annet Fransman?

Lees wie al geïdentificeerd zijn op de foto en bij welke namen we nog een gezicht zoeken:

Paashockeytoernooi 1940 – aan de vooravond van de oorlog

De foto, van vijf elftallen van hockeyclub G.E. bij het Paashockeytoernooi in 1940, is opgenomen in het boek Het Erasmiaans Gymnasium in de Tweede Wereldoorlog – Herinneringen van oud-leerlingen (2003). Een pregnante foto, want nog geen twee maanden later zou Duitsland Nederland binnenvallen. Gerk Oberman, rechts op de achterste rij, in gestreept shirt, was dienstplichtig en werd opgeroepen, een maand voor zijn eindexamen. In maart 1945 zou hij gefusilleerd worden als verzetsstrijder. De meisjes Clara Haagman, Dora Sanders, Ineke Bosman en Liesbeth Levie, allen op deze foto, mochten na de zomer van 1941 niet terugkeren naar het Erasmiaans omdat ze Joods waren. Jan Witkop, nog niet geïdentificeerd op deze foto, zou in 1944 omkomen bij een geallieerd bombardement op Berlijn.

Onbekend Joods oorlogsslachtoffer – wie is zij?

Graag jullie speciale aandacht voor het meisje met de lange vlechten. Op de hockeyfoto zit zij op de tweede rij van voren, derde van links. Ik vermoed dat het gaat om Sonja de Jongh (Monaco, 16 juni 1927 – Auschwitz, 3 september 1943) of Annette Lena Fransman (Rotterdam, 12 juli 1927 – Sobibor, 21 mei 1943). Beide meisjes worden op het Erasmiaans nog elk jaar herdacht. En van beide meisjes is geen enkele foto bekend. Daarom zou ik het onbekende meisje graag identificeren.

Na de zomer van 1941 moesten alle Joodse leerlingen van school. De gemeente Rotterdam richtte Joodse scholen voor hen op. In – vermoedelijk – klas 3 gymnasium zat een meisje dat sprekend lijkt op het meisje op de hockeyfoto. Het online AI-programma FaceShape bevestigt dat het om hetzelfde meisje gaat. Maar wie is zij?

Links: onbekend meisje op hockeyclub Erasmiaans Gymnasium (1940). Rechts: onbekend meisje op Joods Lyceum Rotterdam, 3 gymnasium (1942).

Een naam en een gezicht

De Erasmianen hieronder zijn al geïdentificeerd op deze foto, mede dankzij oud-leerling Arthur Trijbits:

18      Gerk Oberman

24      Clara Haagman

28      Liesbeth ‘Liesje’ Levie

29      Ineke ‘Kiki’ Bosman

35a    Hayo de Boer

37      Han van Zuylen (docent/coach)

51      Kees Rijks

56      Kees Kodde

62      Tjomme Kingma Boltjes

66      Dora ‘Do’ Sanders

Wel een naam, geen gezicht

Van de Erasmianen hieronder weten we met zekerheid dat zij op deze foto staan, maar weten wij niet wie zij zijn:

Mini Maranesi, Enny Flieringa, Poele en Tine van Asselt, Eyvor de Miranda, Mieke Koomans, Mieke Hudig, Marianne Hoetink, To de Roo de la Faille, Nel van den Dorpel, Corry Dröge, Henny van Steeden, Buut Leopold, Freek Frets, Jan de Man, Paul Ruoff, Jan van Leeuwen, Jan Witkamp, Jan van Oosten Slingeland, Johan Viergever, Rieuwert Kok, Kees Punt, Rudy Fockens en Bertus Looy.

  • Herken je iemand op deze foto?
  • Ken je nabestaanden van deze Erasmianen?
  • Of vind je het leuk om wat puzzelwerk te doen? We hebben Erasmiaanse portretten uit 1937 en 1938 mét een naam erbij. Kwestie van naast elkaar leggen en goed kijken – jouw hulp is welkom!
  • We zijn ook nog op zoek naar het origineel. Wie kan helpen?

Graag horen we van je via historischekring@erasmiaans.nl.

Anne Schram Ouweneel (eindexamenjaar 1990)

Bronnen:

  • Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Databank sport, ‘Gymnasium Erasmianum (G.E.)’ (z.d.).
  • Stadsarchief Rotterdam, archief 62, inventaris 604: Tolle Lege; Maandblad voor het Gymnasium Erasmianum (februari 1939), 71-72.
  • Stadsarchief Rotterdam, archief 62, inventaris 604: Tolle Lege; Maandblad voor het Gymnasium Erasmianum (juni 1939), 39.
  • ‘Stamboom’, in Het Vrije Volk (15 januari 1981).
  • Schram Ouweneel, A., ‘Het vergeten verhaal van het Joods Lyceum Rotterdam, 1941-1943’, in Rotterdams Jaarboekje (Rotterdam, 2023), reeks 13, jaargang 1, 206-227.
  • Van der Pol-Schilthuis, Isabel, ‘Op stap met onze docent aardrijkskunde’, in Schram-Ouweneel, A. & J. van Oostendorp (reds.), Het Erasmiaans Gymnasium tijdens de Tweede Wereldoorlog; Herinneringen van oud-leerlingen (Rotterdam 2003), 160.

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema gemaakt door Anders Norén